Het vuil, de stad en de dood

Ik zet mijn fiets vast. De wind blaast guur om het plein. Voorbijgangers zijn in dikke jassen gestoken. Handschoenen aan, sjaal om en de muts tot ver over de oren. Achter grote ramen staan vrouwen in lingerie. Ze lonken naar mij. Voorbijgangers lijken geen acht op ze te slaan. Er gaat ergens piepend een deur open. Een gordijn schuift dicht. Hoor ik daar nu zingen? Ik loop weg van de vrouwen. Om een groot gebouw heen, midden op het plein, dat ooit de kern was van deze stad. De stad was toen misschien nog een dorp. Toen waren er ook zulke vrouwen. “Der wind hat mir ein lied erzählt”, hoor ik nu zachtjes. Is dat Zarah Leander?

Ik stap door een zware poort naar binnen. Mijn voetstappen galmen door de ruimte, tegen de zuilen, en mijn adem condenseert in de lucht. Het vriest hier binnen bijna net als buiten. In het middenschip zijn stoelen geplaatst. In rechte rijen. Tweede hands schoolstoelen in plaats van stemmige kerkbanken. We krijgen een dekentje uitgereikt om om onze benen heen te slaan. Dat is zeker geen luxe hier. Ik ga zitten. We wachten tot het toneelstuk begint. De stoel naast me kraakt. Ik voel warmte naast me en kijk op zij. Een dame, twintig jaar ouder dan ik, kijkt me vrolijk in de ogen. “Koud hè” zeg ik. Ze glimlacht. Iemand komt haar ook een dekentje brengen, dat ze werktuigelijk om haar lendenen vouwt. Ik weet niet goed wat ik verder tegen deze vrouw moet zeggen. Ik lach vriendelijk. “Ik kom al heel lang in dit godshuis”, zegt ze. “Ik wacht op een jongen.” Het klinkt heel mysterieus. “Daar is ie,” prevelt ze. Een blonde jongen met een keppeltje op loopt ritmisch de ruimte voor de stoelen in. De vlakke vloer dient als podium. Hij begint luid met grote gebaren te declameren: “Weet u dat ik soms bang ben? Dat weet u niet en hoe zou u ook?” De vrouw kijkt ingespannen naar hem. “Vind je hem niet mooi?” fluistert ze me toe. Tijdens het stuk gebruiken de acteurs de hele kerk als decor. Ze klimmen over de galerijen en achter het orgel. Een vrouw, zoals de vrouwen rond om het plein, in de goot, bont en blauw geslagen. De blonde jongen maakt haar rijk. Zodat haar vriend kan gokken en er vandoor gaan met een man. De jongen gebruikt haar tegen haar vader. Een Nazi. … Zonder haar vriend, die zich in een leerbar – die er ook zijn in deze buurt – verrot laat meppen, ziet ze geen heil meer in dit leven. De blonde jongen drapeert liefdevol een stropdas om haar frêle nek en trekt hem aan totdat er iets breekt. Een koude rilling loopt over mijn rug.

Ik voel me klam en verloren na het stuk. Uit een soort koffieketel wordt glühwein geschonken. Ik lever de deken in. De kou slaat op mijn benen. Ik betaal een gulden voor een plastic bekertje met het warme vocht. Ook andere toeschouwers, duidelijk onder de de indruk van het stuk, blijven nog wat napraten en genieten van het dampende drankje. Een zonnestraal valt door het bovenraam op de harde kerkvloer. In rood blauwe mozaïek kleuren. Een schraal winterlicht. Ik voel dat de vrouw naast me komt staan. “Hoe vond u het?”, vraag ik zonder haar aan te kijken. “Hij zal me volgen”, lispelt de vrouw. Plotseling voel ik een leegte opdoemen in haar warmte. Alsof iets wordt weggehaald uit mijn geest. “Wees niet bang,” zegt ze. “Het betreft jou niet.” “Hoe kent u die acteur?” vraag ik haar. “Zoals ik iedereen ken”, antwoordt ze. Ik kijk haar voorzichtig aan. Haar gezicht is gegroefd en ze heeft een mooie Griekse neus. Iemand met interesse voor spiritualiteit zou zeggen, dat ze een oude ziel is. En eigenlijk voel ik dat ook. “Je kan toch niet iedereen kennen?’ probeer ik voorzichtig. “Jawel hoor, als je er open voor staat”, glundert ze: “Mensen weten veel meer, dan ze denken.” “Waarheen zal hij u volgen?” vraag ik een tikkeltje nieuwsgierig. “Ik help hem verder”, zegt ze resoluut: “Het is niet zo maar, dat hij in dit stuk speelt. Alles heeft een bedoeling.” Ik voel me wat ongemakkelijk worden en drink snel mijn glühwein op. “Fijne kerst, tot ziens,” zeg ik snel. Ze drukt mij de hand. De handdruk roept gedachtes in mij op aan een wijds landschap met dieren, die rustig grazen en mensen die verhalen vertellen bij een open vuur. Snel das om, handschoenen aan, muts op. Ik voel me in verwarring gebracht, als ik buiten kom. Ik vraag me af of het goed of slecht is, wat ze van plan is om te gaan doen. Het is gaan sneeuwen en niet zo’n beetje ook. Ik loop langs de ramen, zonder naar de vrouwen op te kijken, naar mijn rijwiel. Met mijn tanden doe ik een handschoen uit. Ik haal het sleuteltje uit mijn zak en steek het in het slot, dat met een klap los schiet. Snel de handschoen weer aan en hup daar ga ik. De snerpende verse sneeuw onder mijn banden.

Twee weken later haal ik, zoals elke dag, het Algemeen Dagblad uit de bus. Mijn oog valt op een kop. Groot op de voorpagina: “Acteur pleegt zelfmoord.” Net als de schrijver van het toneelstuk, dat ik laatst in de kerk zag. Ik schrik van het bericht, maar de schrik gaat snel over in een geruststellend gevoel. Het beeld van de vrouw, die naast me zat tijdens het toneel, verschijnt me helder voor ogen en ik weet dat zij zich over hem ontfermd heeft.

* in 1995 speelde Antonie Kamerling in een toneelstuk van Fassbinder in de Oude kerk in Amsterdam. Het stuk “Mijn bloed in jouw aderen” door het Belgisch toneel.

©2012, schrijfartiest.nl